zondag 4 november 2012

Mantelzorg

Op de bank zit een man die het de komende maanden rustig aan moet doen. Hij voelt zich aardig goed, maar is snel moe. Zijn hersens kunnen nog niet te veel prikkels verwerken na het subduraal hematoom (bloeduitstorting tussen de hersenvliezen door een val op zijn hoofd) en de operatie daaraan, waarbij een gat in zijn schedel is geboord.

Hij moet rust nemen, doseren en zuinig omgaan met zijn energie. Dat valt niet mee voor iemand die altijd actief bezig is en die gewend is dagelijks onder de mensen te zijn. Hij heeft de neiging te overschatten wat hij aankan, totdat hij zichzelf tegenkomt. Dan is zijn batterij leeg en moet hij eerst weer worden opgeladen.

Op zulke momenten neem ik de zaak over en zorg voor wat nodig is.
 
Hij wil niet de hele dag thuiszitten, want dan wordt zijn wereld zo klein. Ondanks de Ipad die hem met de hele wereld verbindt, komen de muren soms op hem af. Dus gaan we regelmatig even weg voor een klein uitje of een wandeling, niet te lang maar wel voldoende voor wat frisse lucht en een goede bloedsomloop. Soms gewoon in onze eigen buurt.
Rondwandelen in de wijk geeft veel informatie moet ik zeggen. Je krijgt letterlijk meer zicht op je buren, de huizen waar ze in wonen, hun interieur en de honden die ze hebben. Ook ontdekte ik eindelijk waarom mensen die hun hond uitlaten zo’n leuke rode strik aan de riem hebben gebonden: dat is gewoon een poepzakje dat ze handig in combinatie met de hond bij zich hebben. En die zakjes kun je halen en brengen bij de hondenpoepafvalbak. Echt een eyeopener.
 
Af en toe gaan we een stukje rijden in de auto. Hij mag de komende maanden nog niet autorijden en zit gehoorzaam naast me. Het liefst zou hij lekker zelf achter het stuur zitten, maar hij moet de regie overgeven. Ik vind het rot voor hem maar neem toch maar de rol op me die mij is toebedeeld.
 
Hij voelt zich soms opgelaten door de belasting die hij op mij legt. Dan zeg ik dat hij zich niet schuldig hoeft te voelen, dat ik het met liefde doe, dat het vanzelfsprekend is, dat het nu eenmaal  is zoals het is. Ik maak ruimte, zodat hij erin past. Ik moet er zijn om hem waar nodig te helpen en dingen voor hem te doen die hij nu niet kan.
 
Ongemerkt ben ik weer mantelzorger geworden, net als een aantal jaren geleden bij mijn moeder. Na haar beroerte kwam ik in een maalstroom terecht van narigheid, ik reisde 500 kilometer per week heen en weer naar Groningen om haar - na haar opname in het verpleeghuis - te ondersteunen en alles voor haar te regelen. De verantwoordelijkheid drukte zwaar maar het was Mijn Taak. Ik wilde het doen en ging er tegelijk aan onderdoor omdat de mantelzorg mij opslokte en ik mijn grenzen niet kon aangeven.
Na haar dood was ik acht maanden uit de roulatie omdat ik lichamelijk en geestelijk helemaal was uitgeput. Een paar jaar later schreef ik een boek over haar ziekteperiode (Mijn hoofd is hol, 2e druk 2011). Pas toen iemand me erop attendeerde, realiseerde me ik me dat het boek niet alleen over mijn moeders beroerte, maar ook over mantelzorg ging.
 
Nu is alles anders, maar gevoelsmatig toch ook hetzelfde. Ik herken de innerlijke onrust, het verantwoordelijkheidsgevoel, de overdreven alertheid, de drukkende moeheid die ik niet wil en mag voelen, de irritatie soms, het verboden zelfmedelijden, het verdriet over de situatie dat zich soms even opdringt en een brok in mijn keel legt die ik wegslik.
 
Maar dit keer ga ik het anders doen: ik ga goed voor mezelf zorgen, niet alles inleveren maar ruimte reserveren voor mezelf. Ruimte maken voor een avondje weg met een vriendin, ruimte om hem en de situatie even helemaal te negeren.
Ik hoor het mezelf zeggen terwijl ik ondertussen denk dat ik het beste weet wat goed voor hem is, eigenlijk controle wil houden, eigenlijk alles zelf wil regelen zodat ik zeker weet dat het goed gaat.
 
Als hij zegt dat hij een paar dagen naar zijn familie wil – ook om mij even te ontlasten – ben ik zowel opgelucht als teleurgesteld. Ja, die ruimte wil ik graag, maar nee, ik wil hem ook graag in de buurt houden. Zodat ik kan kijken of alles goed gaat, zodat ik kan inspringen als het nodig is. En hand-in-hand met hem buiten kan wandelen omdat dat ook heel knus is. En hoe moet het als het ineens niet goed gaat, wie houdt hem in de gaten? En kan hij wel goed genoeg op zichzelf passen?
Dan realiseer ik me dat hij niet mijn kind is, maar mijn partner. Laat los, hij is een volwassen man, al is hij – hopelijk tijdelijk - niet in staat zijn gewone leven te leiden.
 
De volgende dag is hij er niet als ik thuiskom van mijn werk. Hij logeert bij zijn zus en pas morgenavond ga ik hem daar weer ophalen. Het huis is stil, niemand vraagt iets van me – behalve dan de oude kater Tijger, maar die kan ik wel aan.
 
Het duurt even tot de rust op me neerdaalt. De ruimte lijkt eerst leegte, maar dan groeit het goede gevoel. Ik schenk mezelf een glas port in, slokje, zucht, rust.
Denk wel al aan de route die ik morgen moet rijden om hem op te halen. Corrigeer mezelf, nu niet denken aan morgen, blijf in het nu. Slokje, zucht, blokje kaas, zucht, rust, ontspanning, wat heerlijk is deze ruimte, wat heerlijk om gewoon even lekker te rommelen.
 
Als hij belt schiet ik telefonisch meteen in mijn rol: hoe voelt hij zich, gaat het wel goed, moet ik nog iets doen, regelen, plannen, voorbereiden, hem eerder ophalen misschien?
 
Nee, ik hoef niets te doen. Hij heeft het gezellig bij zijn familie, iedereen staat voor hem klaar. Hij raadt me aan even lekker iets voor mezelf te doen, hij redt zich wel, echt.
Ik geloof hem.
 
Pas dan trek ik als mantelzorger mijn jas even uit. De rest van de avond hang ik op de bank. Heerlijk.