Er zijn dingen waar je nooit over
nadenkt tot ze zich voordoen. Eigenlijk geldt dat voor de meeste
dingen. Een mens leeft tenslotte per dag en daar gebeurt al genoeg
wat je gedachten bezighoudt. Op tijd opstaan, bedenken wat je
aantrekt, naar je werk gaan, zorgen dat je daar fris en fruitig
binnenkomt of althans die indruk wekt, nuttige dingen doen en goede
gesprekken voeren, leuk met je collega's omgaan, gezond lunchen –
liefst met lunchwandelen want dan leef je langer – en dan aan het
eind van de dag nog denken aan de behoeften van hetzij kind, hond,
kat of man (willekeurige volgorde), waarna je prijs- en
gezondheidsbewust boodschappen inslaat. Sommigen moeten tussendoor
ook nog kinderen ophalen in een verantwoorde bakfiets, maar ik ben
gelukkig een pre-bakfietsmoeder en mijn dochter zorgt al jaren zelf
dat ze thuiskomt in haar eigen huis. Dat scheelt.
Op zo'n gewone maar toch unieke dag was
ik in de stad onderweg naar een overleg met collega's. De lente hing
in de lucht, de zon scheen, vandaag kon het dak open van mijn nieuwe,
rode Volkswagen Up! waardoor ik meteen een vakantiegevoel had. Ik had
net een leuk gesprek gehad, ik had een lekkere banaan als
autotussendoortje en blaakte van energie en goede zin.
Het rode stoplicht deerde me niet. Ik
was mooi op tijd voor het overleg en ach, hoe lang staat zo'n
stoplicht nou helemaal op rood. Ik luisterde naar Radio 1 en was
tevreden.
Baf!!! De klap waarmee de auto achterop
me reed, was hard en overviel me volkomen. Ik hoor het geluid van
metaal op metaal nog steeds. In een reflex trapte ik op de rem zodat
ik niet ook nog op mijn wachtende voorganger botste. Daar ben ik nog
steeds trots op: ik heb voorkomen dat het een kettingbotsing werd.
Mijn voorganger heeft dit kunststukje helaas niet gemerkt en is
gewoon doorgereden toen het stoplicht groen werd.
Ik sloeg hard met mijn achterhoofd
tegen de hoofdsteun en mijn banaan vloog door de auto. Heel even maar
was ik de draad kwijt, daarna riep ik 'shit!', deed koelbloedig de
radio uit – ik had nu mijn eigen actualiteit – en pakte mijn
banaan van de grond. In mijn spiegel zag ik in de auto achter mij een
vrouw zitten. Ik stapte uit om te kijken hoe het met haar was en met
mijn auto.
'Wat doet u nou?' vroeg ik. 'Had u het
stoplicht niet gezien?'
Ze keek me verdwaasd aan.
'Ik weet het niet, ik schakelde
verkeerd geloof ik,' zei ze vaag. 'Sorry!'
'Bent u verder in orde?' vroeg ik en ze
knikte.
'U moet uw knipperlichten aanzetten,
anders rijdt er ook nog iemand bij u achterop,' zei ik nog.
Daarna had ik geen zin meer om met haar
bezig te zijn of met mijn auto, ik voelde vooral mijn zere nek en achterhoofd. Ik
moest maar weer eens even gaan zitten, vond ik. En 112 bellen, want
dit kon ik niet zelf even oplossen. Ik belde, ging weer in mijn auto
zitten en wachtte af.
De auto's om ons heen reden door en
bekommerden zich niet om ons. Blijkbaar dachten ze dat het allemaal
wel goed zou komen. Of het interesseerde hen niet, maar die gedachte
wil ik liever niet uitwerken.
Heel snel al hoorde ik sirenes en daar
waren twee politieagenten op motoren en een ambulance. Iedereen was
even adequaat en vriendelijk. Heerlijk hoe ze op zo'n moment alles
van je overnemen. De ambulancebroeder checkte mijn nek, bloeddruk
etc., de politie vulde alvast de verzekeringsformulieren in. Een
agent kondigde aan dat hij later nog thuis langs zou komen voor het
proces verbaal.
Ik hoefde niet mee naar het ziekenhuis,
maar de broeder voorspelde me dat ik nog veel pijn in mijn nek
zou krijgen. Door de aanrijding van achteren had mijn nek een zwiepende beweging gemaakt: ik had whiplash.
'Vier pijnstillers per dag slikken,
echt doen hoor!' zei hij.
Nou, dat zou ik nog wel zien. Ik zat
nog vol met adrenaline en volgens mij zou het allemaal wel meevallen.
Ik zou eerst even doorrijden naar mijn overleg en 's avonds had ik
ook nog een vergadering, dat moest toch wel kunnen. Gewoon even
doorpakken, dacht ik.
Inmiddels ben ik een paar weken verder.
Ik kan nog niet werken en zit thuis met hoofdpijn, nekpijn, zere
armen en schouders, voel me gemangeld, moe, zielig, soms kwetsbaar.
Alle leuke dingen heb moeten afzeggen, ineens ben ik afgesneden van
de dingen waar ik mee bezig was. Daar sta ik aan de zijlijn, misbaar
zoals iedereen.
Samen met mijn stokoude kat kijk ik
wezenloos uit het raam naar het speeltuintje met kinderen tegenover
mijn huis. Er rijden alsmaar mensen door de straat in diverse
vervoermiddelen. Ze hebben het blijkbaar erg druk en moeten ergens
heen of komen ergens vandaan.
Ik wissel hangen op de bank af met wat
mailen of surfen op de computer of Ipad – niet te lang want dan
krijg ik meer hoofdpijn. Volgens instructie beweeg ik regelmatig
gedoseerd met mijn nek: 'kijk links en rechts over uw schouder en
vervolgens links en rechts onder uw oksel'. Ja, zo ontdek je nog eens
leuke oefeningen.
Verder maak ik elke dag een bejaardenwandeling door de wijk met een stop bij de papier-,
glas- of plastic bak. Soms loop ik ook even binnen bij de Turkse
buurtwinkel, de bakker of de poelier, winkels waar ik normaliter
bijna nooit kom maar die nu ineens heel interessant zijn. En als ik thuis kom ga ik uitrusten.
Van alle kanten word ik gewaarschuwd om
de eerste tijd echt voorzichtig te zijn. Als ik in het begin te
veel doe, wordt het misschien chronisch! Ik hoor nare verhalen over
mensen die na twee, drie of zelfs acht jaar nog whiplashklachten
houden, die depressief of angstig raken en nooit meer kunnen werken,
en die dan ook nog als aanstellers worden gezien.
Ik probeer laconiek te blijven, want
het herstel na een whiplash verloopt meestal voorspoedig: binnen zes
weken na het ongeluk is meer dan de helft van de mensen weer aan het
werk en na een jaar heeft vrijwel niemand meer problemen.
Toch ben ik het er nog steeds niet mee
eens dat ik thuis zit, gewoon omdat iemand anders even niet zat op te
letten. Maar menselijke fouten zitten nu eenmaal in een klein hoekje, dus dat gevoel moet ik nog leren loslaten.
Misschien lukt dat morgen op mijn
balkon in de lentezon met een prosecco, terwijl ik af en toe –
gedoseerd – links en rechts over mijn schouder kijk en daarna onder
mijn oksels.