donderdag 12 december 2013

Opruimen

Terwijl ik de ene na de andere ordner leegschud in een grote blauwe container, moet ik even slikken. Jarenlang geloofde ik echt dat de kast op mijn werk gevuld was met belangrijke papieren. In ieder geval belangrijk genoeg om te bewaren. Hoe netjes heb ik alles opgeborgen in ordners en mappen, overal zit keurig een etiket op met datum en onderwerp, alles is chronologisch. Goed gedaan! Alles is prima terug te vinden voor wie het ooit nog wil lezen. Maar dat wil dus niemand. Allemaal onzin geweest, allemaal voorbij, weg met al die papieren rommel!

Met lichte buikkramp van de weemoed scheur ik ruw de plastic strips los van de zo handig ingebonden nota's, rapporten, adviezen en beleidsnota's. Er mag alleen papier in de blauwe containers, geen plastic inbindstrips en ook geen paperclips. Dus moet ik nota bene ook nog elke zorgvuldig geplaatste paperclip weer lospeuteren van papieren die echt bij elkaar hoorden. Weg ermee, weg met de verbanden, weg met het beleid, in de container, who cares! En de paperclips graag ook nog even nog sorteren op grootte, kan nog hergebruikt worden. Ja zeg, er zijn grenzen hoor. Af en toe mik ik recalcitrant een paar paperclips in de prullenbak. Burgerlijke ongehoorzaamheid bij het opruimen, en hoppetee weer een container vol met verouderd full colour drukwerk dat we toen toch erg mooi vonden.

Ik werk er tien jaar en nu fuseren we, het gebouw is verkocht, alles moet leeg, alles moet weg. De nieuwe bewoners kwamen de kozijnen al opmeten.
'Let maar niet op ons,' zeiden ze vriendelijk, maar ik werd acuut overvallen door een groot gevoel van tijdelijkheid en betrekkelijkheid. Eigenlijk zat ik al op de werkplek van een ander. De een zijn vertrek is de ander zijn nieuwe plek.
Over een paar weken verhuis ik naar mijn nieuwe locatie, mijn nieuwe werkgever. Mijn vertrouwde collega's kom ik vast nog wel weer tegen, maar verder is het nog afwachten wat het wordt. Goede intenties genoeg, dus het zal wel goed komen, maar het blijft wennen.
Ja, ik weet het wel: je moet er zelf wat van maken. Ja, ik weet het wel: over een jaar ben je gewend. Ja, ik weet het wel: straks zeg je dat het zoveel goeds heeft gebracht. Maar nu nog niet, mag ik er nog even tegenaan hikken alsjeblieft? En mag ik nog even balen dat ik iets achter moet laten wat ik heb opgebouwd? Bedankt.

Wat zeker is: straks is er heel weinig plaats is voor papier. We mogen maximaal twee dozen meenemen en gaan straks flexwerken met shared desks. Dat betekent dus elke werkdag vroeg beginnen in de hoop dat je een werkplek vindt in de buurt van prettige collega's. Er zijn 'vlekken' waar je kunt werken, je krijgt een kluisje voor je tas met boterhammen en verder loop je waarschijnlijk rond met een een pennenbakje en misschien een 'mapje van de dag'. Of mag dat ook niet meer (ik houd erg van plastic mapjes dus dat wordt afzien).

Flexwerken, clean desks, shared desks, 'werkvlekken' en wat dies meer zij: het doel is vooral bezuiniging en efficiënt gebruik van bureaus. Ik ben het er niet mee eens (al helpt dat uiteraard niet). Het werken met flexplekken gaat in tegen de behoeften van mensen. Iedereen wil graag een eigen stekkie. Ook al kom je maar een dag in de week, het is heerlijk om doelbewust naar een plek te lopen, waarvan je weet: hier zit ik en dit is mijn plek. Zei meneer Maslow dat al niet in zijn piramide? Veiligheid, zekerheid en sociale contacten zijn basisbehoeften. Daarin past niet dat je elke dag op zoek moet naar een plek om je werk te mogen doen zonder dat je recht hebt op een plek waar je je prettig voelt? Je ziet dat iedereen zo snel mogelijk een eigen plekje probeert te creëren, liefst met aangename collega's in de buurt, al is het maar voor één dag: je werktas neerzetten, je jas over de stoel, je telefoon op het bureau: hier zit ik en dit is mijn plek!
Honden en katten doen min of meer hetzelfde: ze geven hun geur af door ergens een plasje tegen te doen of ergens een kopje tegen te geven. Zij proberen niet te doen alsof het ze niet uitmaakt waar ze zijn, natuurlijk maakt het uit!

Per persoon mogen we maximaal twee verhuisdozen meenemen, op de nieuwe werkplek krijg je een halve plank voor al je spullen. Nou bestaan er hele lange planken op de wereld en dan heb je nog aardig wat bergruimte, maar dat schijnt hier niet het geval te zijn. De ruimte die je krijgt is misschien net genoeg voor de selectie van de selectie van de selectie die je net met moeite in die twee dozen hebt gestopt. Maar hoe moet het als er nieuw papier bijkomt?

Naarmate de week vordert, groeit het aantal containers met papier en het aantal verhuisdozen. Ook zie ik steeds meer collega's, die in het begin nog wat weemoedig begonnen met opruimen, ineens hoofdschuddend iets omhooghouden voordat ze het in de container mieteren. De verbazing over de hoeveelheid papier die de afgelopen jaren is geproduceerd, neemt toe. En wat is er nu nog relevant na al die jaren. Eigenlijk erg weinig.
Tegelijk zie je materialen en publicaties die destijds met veel zorg en aandacht zijn gemaakt, waar mensen misschien van wakker hebben gelegen omdat ze het bijna niet op tijd af kregen. En nu gooien we het weg zonder nog echt goed te kijken wat het is. En die mensen herinneren we ons al bijna niet meer.

De meligheid neemt toe en we hangen gierend over de verhuisdozen, de containers raken voller en voller. Wat een hoop bomen hebben we samen gebruikt, maar ach: al die bossen kunnen weer worden gerecycled. Hoe meer oud papier, hoe duurzamer we zijn. Dus donderen we nog meer papieren in de container, hoppetee, weg ermee!

Aan het eind van de dag kijk ik met enige verbazing naar mijn lege kast. Tien jaar werk is onzichtbaar geworden, alles wat ik heb gedaan is teruggebracht tot precies één doos. De rest is geschiedenis en zit vooral in mijn hoofd. Niet chronologisch en niet in mapjes, het archief daarbinnen heel subjectief en selectief.
Ik neem nog wat persoonlijke spulletjes mee naar huis, zoals die mok die ik ooit kreeg van mijn dochter, en wat papieren herinneringen aan mijn tijd hier. De rest is niet meer relevant en wordt het ook nooit meer. Opruimen is een zichtbare vorm van loslaten.

En dan nu maar op naar de nieuwe start, met nieuwe kansen en nieuwe collega's. Je kunt immers elke dag opnieuw beginnen, net als tien jaar geleden.




maandag 6 mei 2013

Barricaden

Als ik thuiskom van het boodschappen doen, zie ik het meteen: mijn man is met het verkeerde doekje het hek van het balkon aan het schoonmaken. Hij heeft het schone vaatdoekje van het aanrecht gepakt in plaats van een schoonmaakdoekje uit het gootsteenkastje!
'Wat ben je aan het doen?' vraag ik zo neutraal mogelijk terwijl ik de boodschappen op het aanrecht zet. Ik probeer niet boos te worden, want hij ik weet dat hij mij een plezier wilde doen. Ook dat nog.
'Ik heb het hele balkon geveegd en schoongemaakt, dan kunnen we hier samen lekker even zitten met een glas rosé,' zegt hij. 'Het is nu heerlijk in de zon.'
Van een afstand zie ik dat mijn mooie, nieuwe, schone vaatdoekje helemaal zwart is geworden. Die vlekken gaan er nooit meer uit, dat zie ik zo.
Met moeite krijg ik een klein bedankje uit mijn mond, daarna ga ik gauw de boodschappen opruimen en houd me in.

Een deel van mij beseft dat het onderwerp 'het juiste gebruik van vaatdoekjes' het eigenlijk niet waard is om me druk over te maken, maar een ander deel van mij wil dat toch. Ik mag graag af en toe op de barricaden staan en me ergens over opwinden. En uiteraard vooral omdat ik gelijk heb en er iets aan de wereld verbeterd moet worden. Dat kan ook gaan over vaatdoekjes.

Ik weet nog hoe ik me als kind van een jaar of tien 's nachts in bed lag op te winden over Adolf Hitler. Ik kom uit een joodse familie en was heel boos op hem om alles wat hij had gedaan. Ik bedacht wat ik allemaal tegen hem zou zeggen als ik hem tegenkwam. Ik zou hem eens goed vertellen wat een gemenerik hij was en wat ik daarvan vond. Tegelijk besefte ik dat ik niks meer aan de oorlog kon veranderen omdat het al geschiedenis was.

De behoefte om mijn mening te geven en invloed te hebben op wat er gebeurt, is gebleven. Wel ben ik in de loop der jaren selectiever geworden in waar ik me over opwind. De hele dag op allerlei barricaden rondlopen is best vermoeiend en ook weinig effectief. Het werkt beter om een paar onderwerpen uit te kiezen waar je echt invloed op kunt hebben en daar dan ook energie in te steken. De rest laat ik tegenwoordig voorbijgaan. Ik word steeds beter in afstand houden, kijken naar 'het proces' in plaats van erin meegesleept worden, in meebewegen, observeren en loslaten, in laconiek zijn en bijvoorbeeld zeggen 'het komt zoals het komt en het gaat zoals het gaat'. Wat ook altijd zo is.

Vroeger vond ik het mooi als mensen vanaf de barricaden zeiden: 'ik kan niet tegen onrechtvaardigheid.' Inmiddels kijk ik daar anders tegenaan, want wat is onrechtvaardigheid eigenlijk? Het is geen objectief begrip. Wat de een terecht vindt, vindt de ander onrechtvaardig. Schermen met je gevoel voor rechtvaardigheid kan zelfs een gevaarlijk excuus worden voor acties die eigenlijk niet door de beugel kunnen. Zo zal Hitler ook wel hebben gevonden dat de jodenvervolging rechtvaardig was, ze hadden het er immers in zijn ogen zelf naar gemaakt. (Toch jammer dat ik dat als kind niet met hem heb kunnen bespreken.)
En voetballers die een scheidsrechter aftuigen kunnen ook niet tegen onrechtvaardigheid.

Inmiddels zitten mijn man en ik op het schone balkon met een glas rosé. Het is er heerlijk in de zon.
Ik kan het onderwerp vaatdoekjes toch nog niet helemaal loslaten en vraag hem – nu heel vriendelijk – of hij mij kan uitleggen waarom hij voor schoonmaakwerk steeds weer een vaatdoekje van het aanrecht pakt in plaats van een schoonmaakdoekje uit het gootsteenkastje. Terwijl ik al zo vaak heb gezegd dat het vaatdoekje daar niet voor is. Hij denkt even na over zijn doekjeskeuzeproces en zegt dan: 'Wat je ermee oplost is gewoon belangrijker dan wat je ermee veroorzaakt.' Waarvan akte.

vrijdag 15 februari 2013

Omgekeerde puberteit

De puberteit is een dankbare bron voor bespiegeling, deskundige opmerkingen van deskundigen en borrelpraat voor alle leeftijden. Wat gaat er om in het puberbrein, hebben pubers echt onrijpe hersenen, mogen we ze wel aanspreken op hun onbezonnen gedrag of kunnen ze er niks aan doen dat ze bijvoorbeeld te laat thuiskomen, graag vette happen eten in plaats van gezonde tussendoortjes of ineens gaan comazuipen. Hoe moet je omgaan met pubers die de hele dag online zijn en verder ongeïnteresseerd op de bank hangen. Iedereen vindt er wat van en heeft er verstand van.

We zijn immers allen puber geweest en herinneren ons nog de uitermate grote irritatie die ouders kunnen oproepen alleen al door hun aanwezigheid. En de wanhopige schaamte die je tenen doet krommen als je ouders zich te opvallend manifesteren ten overstaan van je vrienden of klasgenoten. En dat in combinatie met de innerlijke twijfel over je recht op een bestaan op deze wereld en je wisselende zelfvertrouwen – van grote overmoed en een volwassen gevoel tot extreme schaamte voor je vreemde, veranderende lichaam dat te dik, te dun, te klein, te groot, te lelijk en sowieso verkeerd is en dat bovendien reacties op het andere geslacht gaat vertonen die je overrompelen.

Pubers van toen stonden vertwijfeld op de postbode te wachten in de hoop dat er een briefje of kaartje zou komen van dat ene meisje of die ene jongen. Pubers van nu wachten gestresst op een reactie op hun sms'je of whatsappje of checken elke tien minuten hoeveel likes er komen op hun facebookbericht (en natuurlijk van wie). Ach, de pubertwijfel is van alle tijden, de middelen veranderen alleen.

De omgekeerde puberteit daarentegen is een minder gewild onderwerp van gesprek. Het leidt tot gefronste wenkbrauwen, nauwelijks verholen zuchten of verveeld de andere kant opkijken. Er is geen eer aan te behalen, het is saai, oninteressant, niemand heeft zin om de details te horen. Terwijl ook dit een levensfase is waar van alles over te zeggen valt. Los van de lichamelijke ongemakken die mannen zich met geen mogelijkheid kunnen voorstellen, raakt de thermostaat in de hersenen van slag door de veranderde hormoonspiegel. Eerst denk je nog dat het overal op aarde warmer is geworden, maar dan blijk je het zelf te zijn. Het liefst zou je in allerlei situaties (de supermarkt, de bioscoop, het feestje, de kantoortuin, de vergaderzaal, de kledingwinkel) acuut naar buiten rennen in de winterkou en door de sneeuw gaan rollen.

Je voelt je van het ene moment op het andere alsof je op een hete zomerdag rondloopt in een dikke winterjas met sjaal en muts. Je drang is om alles ter plekke uit te trekken. Het advies is om dat niet te doen maar veel laagjes te dragen, zodat je altijd iets aanhoudt.
Ook kan een goed glas wijn je binnen enkele minuten veranderen in een tomaatrood, zweterig type. Dit geldt overigens ook voor een slecht glas wijn.

Je vertrouwde, volwassen gevoel kan zomaar omslaan in irritatie over van alles: het werk, je man, je kinderen, de kat, de hond, de loodgieter. Of je voelt je ineens zwak en huilerig, terwijl je toch een leidinggevende functie hebt en door de wol bent geverfd. Of je gaat je ouders nog weer dingen kwalijk nemen terwijl je dat toch wel achter je had gelaten en die beste mensen al oud, ziek of zelfs overleden zijn.

In kledingwinkels kijk je met enige jaloezie en vervreemding naar de jonge, springerige meisjes die blijkbaar wel in die kleren passen. Dat die meisjes soms nog half in hun puberteit zitten en net als jij twijfelen aan hun lichaam, dringt tijdelijk niet meer tot je door.

In het pashokje verkleed je je met je rug naar de spiegel, want in het genadeloze licht zie je elk bubbeltje en verzakkinkje in je strakke huid waardoor je meteen geen kleren meer wilt kopen. Je begrijpt niet meer dat je jezelf vroeger zo lelijk vond, eigenlijk was je best een mooie meid. Jammer dat je het toen niet zag, nu is het te laat.

Je lichaam wordt niet alleen door jezelf, maar ook door de overheid ineens beschouwd als een bron van problemen. Je krijgt vriendelijke, maar dringende uitnodigingen om je lichaam regelmatig te laten nakijken, want borstkanker en baarmoederhalskanker liggen op de loer. En ondanks de discussie over de zin van bevolkingsonderzoeken valt elke paar jaar weer – schijnbaar vanzelfsprekend – een uitnodiging op de mat. Deelname is vrijwillig, maar als je niet meedoet moet je later ook niet zeuren als je iets krijgt. Dat staat er niet, maar zo voelt het wel.Voor mannen bestaan er overigens nog steeds geen bevolkingsonderzoeken.

Je verlangt terug naar de tijd dat je in harmonie was met je lichaam en het zelfs was gaan waarderen omdat het samen met jou kinderen had gedragen en gebaard.
Ineens hoop je dat je een keer oma wordt en weer zo'n klein baby'tje mag vasthouden. Maar dan alleen als je er zin in hebt, want je ergert je steeds meer aan schreeuwende kinderen die altijd zo nodig moeten spelen en rondrennen. Je wilt rust om je heen. Maar je wilt ook af en toe de hort op alsof je jong bent en lekker uit eten – hoewel je tegenwoordig van elk pond eten een kilo aankomt op onverwachte plaatsen op je lichaam.

De omgekeerde puberteit is soms net zo verwarrend en vermoeiend als de puberteit. Het enige voordeel is dat je al volwassen bent. Je weet dat dit de overgang is naar een volgende fase. Ooit komt er weer rust in je lichaam en geest. Maar vanaf dat moment ga je echt oud worden, krijg je osteoporose en ga je steeds verder verschrompelen totdat je uiteindelijk verdwenen bent.

Eigenlijk is het hele leven één grote overgang van de geboorte naar de dood. Ik denk dat ik er nog maar even van ga genieten.

vrijdag 18 januari 2013

Re-integratie

Het is mooi als je opknapt na een periode van ziek zijn en weer voorzichtig aan het werk mag. Maar dat gaat niet zomaar. Er is een Wet Verbetering Poortwachter, waarin nauwkeurig staat omschreven welke verantwoordelijkheden werknemer, werkgever en arbodienst hebben tijdens de ziekteperiode en welke procedures moeten worden gevolgd. De arbodienst of bedrijfsarts moet een probleemanalyse maken. De werkgever moet in overleg met de werknemer een Plan van Aanpak opstellen om deze zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. En ook de werknemer zelf moet zich inspannen om zo snel mogelijk weer te herstellen. Ziek zijn is bijna een vorm van werk.
 
Jaren geleden was ik zelf een tijd uit de running en moest daarna re-integreren. Ik merkte toen dat dit eigenlijk een heel vreemd proces is, dat een groot beroep doet op je eigen flexibiliteit en op die van je collega’s.
 
Immers, terwijl net is bewezen dat ook jij niet onmisbaar bent op je werk, kom je weer terug. Al je belangrijke taken zijn inmiddels door anderen overgenomen, de andere dingen die je deed worden gewoon niet meer gedaan. En men blijkt ook zonder die dingen te kunnen.
Aan jou de taak om je eigen plekje weer terug te veroveren en het werk weer terug te krijgen dat je leuk vindt en waar je goed in bent. Tussendoor moet je met iedereen bijpraten en je kennis updaten over wat er tijdens jouw afwezigheid allemaal is gebeurd. En dat moet je dan doen in een setting waarin je voorzichtig moet beginnen, nog niet te veel hooi op je vork mag nemen en ook nog geen echte verantwoordelijkheden hebt.
 
Eigenlijk wil je meteen weer serieus worden genomen. Maar de overgang is toch wel erg groot van thuis zitten in je eigen, overzichtelijke wereldje naar professioneel en collegiaal functioneren in een dynamische werkomgeving.
 
Je collega’s zijn oprecht blij dat je er weer bent – het lijkt voor hen een beetje of je heel lang op vakantie bent geweest - maar ze weten niet goed wat ze van je mogen verwachten. Je bent weer aanwezig en je ziet er best gezond uit, maar ze hebben gehoord dat je eerst alleen therapeutisch aan het werk bent. Je bent er dus wel maar je bent er ook niet. Mogen ze wel iets van je vragen? Welk werk kun je wel en niet doen? En in hoeverre kunnen ze weer op je rekenen?
Iedereen zegt dat je je grenzen moet aangeven, maar je weet zelf nog niet waar die liggen. Je hoofd wil misschien meer dan je lichaam. En waar je thuis weer leek te bruisen van energie, vraagt puur het aanwezig zijn op je werk met al die collega’s al veel van je krachten. En dan heb je nog geen concrete klus geklaard. Het is een kwestie van beginnen, aanpakken, doseren, te hard lopen, vallen, opstaan en weer doorgaan.
Dat valt af en toe niet mee. Je voelt je soms tekortschieten omdat je nog niet weer een volwaardige collega bent, je zelfvertrouwen is nog fragiel en je energie is soms gewoon op. Af en toe zou je wel willen weglopen van alle verwachtingen die mensen ineens weer van je hebben. En tegelijk wil je juist graag weer meetellen en bij de groep horen, je wilt weer iemand zijn die letterlijk een functie heeft.

Het rare van re-integreren is dus dat je, juist in een periode dat je voorzichtig weer opkrabbelt en nog onzeker bent over wat je weer kunt, extra flexibel, standvastig en assertief moet zijn. Je moet goed nee kunnen zeggen als collega’s te veel van je vragen, je moet duidelijk aan je leidinggevende vertellen wat je voor werk wilt doen en hoe je je re-integratieproces ziet. Je moet energie opbouwen en in je werk groeien. Je moet open staan voor nieuwe ontwikkelingen die zich voor hebben gedaan tijdens je afwezigheid.
En je moet ook nog regelmatig met je werkgever en de bedrijfsarts evalueren en aan zelfreflectie doen: hoe verloopt de re-integratie, wat vind je moeilijk, welk werk kun je weer aan, wanneer kun je weer helemaal aan de slag?

De laatste weken maak ik bij mijn man hetzelfde proces mee: na zijn hersenoperatie mag hij voorzichtig weer re-integreren bij het ROC waar hij docent is. Eerst voor een klein aantal uren per week, alleen nog op therapeutische basis, nog geen deadlines en verplichtingen, alleen werk waarbij hij zelf kan bepalen hoe lang en hoe veel hij bezig is, nog geen werkdruk en nog geen lestaken. Hij mag elk moment stoppen en is niet verplicht te komen.
Hij is heel blij zijn collega’s weer te zien en wil ook graag weer werken. Maar hoe moeilijk is het om de grenzen in het oog te houden. Hij is enthousiast dat hij weer wat kan bijdragen maar loopt zichzelf snel voorbij, ook uit loyaliteit naar zijn collega’s die hij graag wil helpen nu hij er weer is.

Als ik hem voorzichtig aanspreek en zeg dat de afspraak toch was dat hij eerst niet meer dan twee middagen iets voor school zou doen en dat hij nu alwéér bezig is en er moe uitziet, is hij niet blij. Hij weet heus wel wat hij doet.
 
Snel trek ik me terug. Nu het beter met hem gaat,moet ik leren een ‘mantelzorger op afstand’ te worden. Ik weet wel dat ik hem niet mag betuttelen, maar soms vind ik dat het niet goed gaat en dan moet ik toch iets doen of zeggen? Of niet? Nee, ik moet het meer loslaten en een paar stappen achteruit doen, hem ruimte geven om het op zijn eigen manier te doen.
Ik realiseer me dat ik niet alleen betrokken ben bij zijn ziekteperiode, maar ook bij zijn re-integratieproces. Ook ik moet me steeds aanpassen aan de situatie.
 
Mijn opmerking over hoeveel werk hij op zijn schouders neemt, blijft toch wel hangen en later hebben we het erover. Hij wil best doseren maar er is zoveel werk te doen en iedereen spreekt hem weer aan. Zijn collega's en leidinggevende zeggen dat hij het rustig aan moet doen en dat menen ze ook. Maar ze willen toch ook wel graag dat hij even met iets helpt nu hij weer in beeld is en ze zijn expertise weer kunnen gebruiken. En als hij ziet dat een collega die zoveel werk van hem heeft overgenomen, ondersteuning nodig heeft, wil hij toch helpen?
 
Re-integreren is zwaar werk, je zou er bijna ziek van worden.