Eerst kwam de infectie. Vooral achteraf best leuk om over
na te denken. Een onzichtbaar beestje sluipt je lichaam binnen en nestelt zich lekker
in je darmen. Het begint zich enthousiast te vermenigvuldigen en neemt vervolgens
de hele boel over. Het was de Campylobacter Jejuni, een exotische naam die staat
voor een bacterie die voedselinfecties veroorzaakt. Soms licht, en soms heel
heftig. Vaak zit hij in niet geheel gaar vlees. Hij houdt bijvoorbeeld erg van mensen
die zwartgeblakerde kippenpoten van de barbecue eten die van binnen nog half rauw
zijn. Waar ik de bacterie heb binnengekregen blijft onduidelijk, maar dat maakte
hem niets uit. Hij was binnen en genoot ervan. Ik minder. Maar uiteindelijk heb
ik gewonnen.
Ik knapte net op tijd op om naar mijn dochter te kunnen
vertrekken in Ghana: een lange reis, een donkere avond, een warme wind, ik ben in
Afrika! Ze wacht me op met een groot bord waar MAMA op staat, we vallen
elkaar met de slappe lach in de armen. Wat raar om elkaar hier na drie maanden
weer te zien en wat gewoon ook eigenlijk. We gaan samen vakantie houden als
afsluiting van haar afstudeeronderzoek onder cacaoboeren.
De volgende dag haalt chauffeur Richard ons op bij het
hotel. Ik kijk mijn ogen uit als we door het drukke, chaotische verkeer van Accra
rijden. Ik heb me voorgenomen alles los te laten wat ik in Nederland gewend ben en open te staan voor nieuwe indrukken, zonder te oordelen.
Overal lopen, hangen, zitten mensen, her en der staan houten stalletjes
met koopwaar, een man wandelt langs met een onwaarschijnlijk grote watertank op
zijn hoofd, naast de weg staat een vrouw onder een afdakje van palmbladeren bananen
te bakken, naast haar zitten vier kinderen op de zanderige grond. Stoepen zijn
er niet en auto’s halen elkaar links en rechts in. Als we voor een stoplicht
staan, lopen vrouwen tussen de auto’s door met koopwaar op hun hoofd: flessen
of zakjes drinkwater in een bak ijs, schalen met opgestapeld fruit, zakjes
pinda’s, grote koeken in een soort oventje, stukken suikerriet in plastic, ijsjes,
toiletartikelen, haarborstels. Een man houdt drie bougiesleutels omhoog, een
ander een stapel cd’s en twee paar schoenen, twee mannen sjouwen een groot
tableau zonnebrillen mee. Ook beltegoed koop je vanuit het raampje van de auto, mijn
dochter doet het geroutineerd. Winkels bestaan bijna niet in Ghana, alle
verkoop speelt zich af op straat.
Alles is hier dus gewoon anders, en zo kan het dus ook.
Als blanken (obroeni’s) vallen we wel erg op tussen de
diepzwarte Ghanezen. Het is onmogelijk om op te gaan in de massa. Als we een
botanische tuin bezoeken (nog aangelegd door de Engelsen) willen drie jongens
met ons op de foto. Ik ben hier een bezienswaardigheid vanwege mijn huidskleur, dat
gevoel kende ik nog niet.
Overal rijden trotro’s: volgepakte personenbusjes die het
openbaar vervoer van Ghana vormen. Er is geen dienstregeling, dus soms moet je een
uur wachten tot je mee kunt, vertelt mijn dochter. Maar dat hoort erbij. Je
kunt ook een taxi nemen, herkenbaar aan de gele spatborden. Als ze vrij zijn
toeteren ze als ze langsrijden. Je loopt wel kans dat ze het onderweg begeven,
maar dat is normaal. Dan wacht je gewoon tot hij het weer doet.
Wij hoeven niet op een troto te wachten, wij rijden rond
in onze eigen auto met chauffeur. Ik vind het wel comfortabel en gun mezelf
deze luxe, maar mijn dochter heeft er moeite mee. Ze heeft maandenlang tussen de Ghanezen geleefd, altijd in troto’s
gereisd, in een afgelegen dorp gewoond zonder sanitaire voorzieningen, haar
boodschappen gedaan op de markt. Nu reist ze ineens als rijke blanke in een mooie
auto en rijdt langs de mensen in plaats van ertussen te lopen.
We luisteren naar elkaars beleving van de werkelijkheid en proberen elkaar te begrijpen. Het ligt gevoelig, we komen echt even uit verschillende werelden. Mijn dochter vindt alles wat ze
om zich heen ziet normaal. Ze begrijpt nauwelijks meer wat mij als groentje opvalt en hoeveel
indruk het op me maakt. En ik realiseer me soms niet dat wat ik normaal vindt,
voor haar bijzonder is geworden. Zoals de warme douche in het hotel. Na drie
maanden alleen koud water kan ze er maar niet over uit hoe heerlijk dat is. En
ze voelt hoe ze langzaam weer richting haar westerse leven op begint te
schuiven. Dat roept gemengde gevoelens op, die haar soms verwarren.
We relaxen aan het strand in Ko-Sa Beach Resort, dat wordt gerund door
Nederlanders die iets anders wilden met hun leven. De voorzieningen zijn basic,
maar het eten is er lekker en veilig, zonder gemene bacteriƫn. We slapen onder
muskietennetten, horen ’s nachts de branding en ontbijten met uitzicht op de
Atlantische Oceaan. De douche geeft alleen koud water en er is geen internet.
Elke dag valt de elektriciteit urenlang uit. En door een netwerkstoring hebben
we twee dagen geen enkel bereik met de telefoon. Klagen hierover kan nergens en niemand
is ongeduldig of boos. Op enig moment zal het immers wel weer werken? Deze
laconieke houding is rustgevend en in Nederland onvoorstelbaar. Waarom eigenlijk?
De bezoeken aan de slavenforten in Cape Coast en Elmina
zijn toch het meest indrukwekkend. Van hieruit verscheepten de Nederlanders zo’n
500.000 slaven, vooral naar plantages in Suriname en de Nederlandse Antillen.
Voordat de slaven werden afgevoerd via de ‘door of no return’ van het fort werden ze
in mensonterende omstandigheden vastgehouden. We zien in fort Elmina een
verweerde plaquette met Nederlandse namen. Er zaten hier nog Nederlanders tot 1871, dat
is pas 150 jaar geleden!
We voelen ons niet echt schuldig, maar plaatsvervangend
toch wel een beetje.Maar uiteindelijk gaan we bij Elmina toch maar als toerist op de foto. Want schuldgevoel over vroegere generaties moet je loslaten. Mag je loslaten.
.