dinsdag 25 september 2012

Ghana

Soms moet je er even tussenuit. Dat kan op vele manieren, bijvoorbeeld door een flinke infectie of een reis naar Afrika. Ik heb het allebei gedaan, zodat ik zeker wist dat ik al mijn dagelijkse beslommeringen even zou loslaten.

Eerst kwam de infectie. Vooral achteraf best leuk om over na te denken. Een onzichtbaar beestje sluipt je lichaam binnen en nestelt zich lekker in je darmen. Het begint zich enthousiast te vermenigvuldigen en neemt vervolgens de hele boel over. Het was de Campylobacter Jejuni, een exotische naam die staat voor een bacterie die voedselinfecties veroorzaakt. Soms licht, en soms heel heftig. Vaak zit hij in niet geheel gaar vlees. Hij houdt bijvoorbeeld erg van mensen die zwartgeblakerde kippenpoten van de barbecue eten die van binnen nog half rauw zijn. Waar ik de bacterie heb binnengekregen blijft onduidelijk, maar dat maakte hem niets uit. Hij was binnen en genoot ervan. Ik minder. Maar uiteindelijk heb ik gewonnen.

Ik knapte net op tijd op om naar mijn dochter te kunnen vertrekken in Ghana: een lange reis, een donkere avond, een warme wind, ik ben in Afrika! Ze wacht me op met een groot bord waar MAMA op staat, we vallen elkaar met de slappe lach in de armen. Wat raar om elkaar hier na drie maanden weer te zien en wat gewoon ook eigenlijk. We gaan samen vakantie houden als afsluiting van haar afstudeeronderzoek onder cacaoboeren.

De volgende dag haalt chauffeur Richard ons op bij het hotel. Ik kijk mijn ogen uit als we door het drukke, chaotische verkeer van Accra rijden. Ik heb me voorgenomen alles los te laten wat ik in Nederland gewend ben en open te staan voor nieuwe indrukken, zonder te oordelen.
Overal lopen, hangen, zitten mensen, her en der staan houten stalletjes met koopwaar, een man wandelt langs met een onwaarschijnlijk grote watertank op zijn hoofd, naast de weg staat een vrouw onder een afdakje van palmbladeren bananen te bakken, naast haar zitten vier kinderen op de zanderige grond. Stoepen zijn er niet en auto’s halen elkaar links en rechts in. Als we voor een stoplicht staan, lopen vrouwen tussen de auto’s door met koopwaar op hun hoofd: flessen of zakjes drinkwater in een bak ijs, schalen met opgestapeld fruit, zakjes pinda’s, grote koeken in een soort oventje, stukken suikerriet in plastic, ijsjes, toiletartikelen, haarborstels. Een man houdt drie bougiesleutels omhoog, een ander een stapel cd’s en twee paar schoenen, twee mannen sjouwen een groot tableau zonnebrillen mee. Ook beltegoed koop je vanuit het raampje van de auto, mijn dochter doet het geroutineerd. Winkels bestaan bijna niet in Ghana, alle verkoop speelt zich af op straat.
Alles is hier dus gewoon anders, en zo kan het dus ook.
 
Als blanken (obroeni’s) vallen we wel erg op tussen de diepzwarte Ghanezen. Het is onmogelijk om op te gaan in de massa. Als we een botanische tuin bezoeken (nog aangelegd door de Engelsen) willen drie jongens met ons op de foto. Ik ben hier een bezienswaardigheid vanwege mijn huidskleur, dat gevoel kende ik nog niet.

Overal rijden trotro’s: volgepakte personenbusjes die het openbaar vervoer van Ghana vormen. Er is geen dienstregeling, dus soms moet je een uur wachten tot je mee kunt, vertelt mijn dochter. Maar dat hoort erbij. Je kunt ook een taxi nemen, herkenbaar aan de gele spatborden. Als ze vrij zijn toeteren ze als ze langsrijden. Je loopt wel kans dat ze het onderweg begeven, maar dat is normaal. Dan wacht je gewoon tot hij het weer doet.

Wij hoeven niet op een troto te wachten, wij rijden rond in onze eigen auto met chauffeur. Ik vind het wel comfortabel en gun mezelf deze luxe, maar mijn dochter heeft er moeite mee. Ze heeft maandenlang tussen de Ghanezen geleefd, altijd in troto’s gereisd, in een afgelegen dorp gewoond zonder sanitaire voorzieningen, haar boodschappen gedaan op de markt. Nu reist ze ineens als rijke blanke in een mooie auto en rijdt langs de mensen in plaats van ertussen te lopen.

We luisteren naar elkaars beleving van de werkelijkheid en proberen elkaar te begrijpen. Het ligt gevoelig, we komen echt even uit verschillende werelden. Mijn dochter vindt alles wat ze om zich heen ziet normaal. Ze begrijpt nauwelijks meer wat mij als groentje opvalt en hoeveel indruk het op me maakt. En ik realiseer me soms niet dat wat ik normaal vindt, voor haar bijzonder is geworden. Zoals de warme douche in het hotel. Na drie maanden alleen koud water kan ze er maar niet over uit hoe heerlijk dat is. En ze voelt hoe ze langzaam weer richting haar westerse leven op begint te schuiven. Dat roept gemengde gevoelens op, die haar soms verwarren.

We relaxen aan het strand in Ko-Sa Beach Resort, dat wordt gerund door Nederlanders die iets anders wilden met hun leven. De voorzieningen zijn basic, maar het eten is er lekker en veilig, zonder gemene bacteriĆ«n. We slapen onder muskietennetten, horen ’s nachts de branding en ontbijten met uitzicht op de Atlantische Oceaan. De douche geeft alleen koud water en er is geen internet. Elke dag valt de elektriciteit urenlang uit. En door een netwerkstoring hebben we twee dagen geen enkel bereik met de telefoon. Klagen hierover kan nergens en niemand is ongeduldig of boos. Op enig moment zal het immers wel weer werken? Deze laconieke houding is rustgevend en in Nederland onvoorstelbaar. Waarom eigenlijk?

De bezoeken aan de slavenforten in Cape Coast en Elmina zijn toch het meest indrukwekkend. Van hieruit verscheepten de Nederlanders zo’n 500.000 slaven, vooral naar plantages in Suriname en de Nederlandse Antillen. Voordat de slaven werden afgevoerd via de ‘door of no return’ van het fort werden ze in mensonterende omstandigheden vastgehouden. We zien in fort Elmina een verweerde plaquette met Nederlandse namen. Er zaten hier nog Nederlanders tot 1871, dat is pas 150 jaar geleden!
We voelen ons niet echt schuldig, maar plaatsvervangend toch wel een beetje.
Maar uiteindelijk gaan we bij Elmina toch maar als toerist op de foto. Want schuldgevoel over vroegere generaties moet je loslaten. Mag je loslaten.

 

 

 

.